schrijfster ...

Hanna de Heus

... publiciste

 Vlees

Als klein ventje stond hij bij een bezoek aan de dierentuin altijd heel lang stil bij de wolven, terwijl andere kinderen veel meer belangstelling hadden voor de apen, de pinguïns en de kinderboerderij. Het was niet zo dat hij die dieren niet leuk vond, maar de wolven deden hem denken aan de herdershond die hij zo graag wilde hebben, en die zijn ouders pertinent weigerden voor hem te kopen.
         Wanneer hij zo opvallend lang naar de wolven keek, was dat niet alleen uit belangstelling, maar vooral omdat hij de wereld wilde laten zien wat hij, door die domme weigering van zijn ouders, allemaal moest doorstaan.
Als de mensen het vreemd vonden dat hij zo veel interesse in de wolven toonde, kon hij zeggen dat hij alleen maar naar de wolven keek omdat hij van zijn ouders geen herder mocht hebben. De mensen zouden hem dan zielig vinden. De mensen zouden zeggen dat een jongetje dat met zo veel gretigheid naar wolven keek, alleen maar als vervanging voor de hond die hij niet kreeg, een hond verdiende.
         Natuurlijk had hij het als kind nooit zo geformuleerd, maar deze hele gedachte zat er wel achter. Hij fantaseerde erover dat zijn onderwijzeres op een ouderavond tegen zijn ouders zou zeggen dat hij uren naar de wolven had gekeken, er niet bij vandaan te slepen was, alleen maar omdat hij vervuld was van dat onmetelijk grote verlangen naar een hond. Tranen van ontroering zouden zijn moeder in de ogen schieten en zijn vader zou een paar keer beschaamd kuchen, omdat de onderwijzeres, een vreemde, had opgemerkt wat zij als ouders weigerden te zien. En dan, op zijn eerstvolgende verjaardag, zou hij een puppy krijgen, een klein, aandoenlijk, donker herdertje dat zou uitgroeien tot een trouwe, dappere kameraad.
         Maar eerst moest hij, bij elk dierentuinbezoek, uren met een ernstig, bekommerd gezichtje voor de wolvenkooi staan, terwijl de andere kinderen plezier maakten. Hij ontzegde zich de opwinding van het schoolreisje of de pret op het verjaardagsfeestje van een vriendje voor het goede doel, voor de hond die er moest komen. En terwijl hij naar de wolven keek en nergens anders aan meedeed, groeide niet alleen zijn verlangen naar een hond, maar ook de haat jegens zijn ouders. Nu kon hij niet eens een normale jeugd hebben, nu werd hij nog gepest en uit de groep gesloten ook, alleen maar omdat hij voor die wolvenkooi moest staan, wilde hij ooit het huisdier krijgen dat zo belangrijk voor hem was. Hij haatte zijn ouders erom. Het was niet eerlijk. Vriendjes van hem hadden honden en beklaagden zich erover dat ze het dier moesten uitlaten, terwijl hij niets liever zou willen dan eindeloos met zijn hond over straat zwerven. Vriendjes van hem hadden honden zonder dat ze erom hadden moeten zeuren. Zij hadden honden omdat hun ouders het leuk vonden een hond als huisdier te hebben. Waarom waren zijn ouders niet zo? Hij was jaloers op hen die wel een hond hadden, en op de oppassers die voor de wolven mochten zorgen.
Hij was ook nog eens boos op zichzelf, omdat hij iets zo graag wilde en de macht niet bezat het te laten gebeuren.

Als volwassene was hij eenzaam. Hij was nooit getrouwd en had geen werk. Vaak zwierf hij maar wat door de stad, iets wat een zo nutteloze bezigheid was dat hij het leven steeds somberder in ging zien. Maar wat moest hij anders ? Thuiszitten was minstens zo erg. Hij had zijn woning nooit gezellig gemaakt omdat hij heel lang de hoop had gekoesterd dat iemand anders dat ooit voor hem zou doen.
         Natuurlijk had hij een hond kunnen nemen, maar opeens had
het uitlaten hem zo'n gedoe geleken, en de aanschaf van het dier en vervolgens al dat hondenvoer zo'n aanslag op zijn budget.
         Wel had hij in een opwelling gebruik gemaakt van een aanbieding die alleen gold voor mensen die van het bestaansminimum leefden: hij had een voordelig abonnement op de dierentuin genomen. Waarom wist hij zelf niet precies. Misschien lag er een masochistisch verlangen aan ten grondslag die wolvenkooi weer te zien. Misschien ook had hij gehoopt het plezier in te kunnen halen dat hij als kind in de dierentuin had gemist. Maar hoe het ook zij, opeens had hij dat goedkope abonnement op zak gehad. De enige restrictie waar hij zich aan diende te houden, was dat hij pas na vier uur 's middags naar binnen mocht, als de schoolklassen en de dagjesmensen bijna allemaal de dierentuin hadden verlaten. Afgezien van die ene beperking, mocht hij zo vaak hij wilde naar binnen. Elke middag.

Al snel was het zijn gewoonte om iets na vieren bij de poort van de dierentuin te arriveren, zijn jaarkaart aan het meisje met de lange zilveren oorbellen te laten zien en langs de apenrots naar het buitenverblijf van de wolven te lopen. Hij kende ze nu alle zeven. Sterke, gezonde dieren, op één na: een mager zwak dier dat meedogenloos uit de groep werd gestoten, altijd op initiatief van de leider, die de aanzet tot treiteren gaf, waarna de andere dieren volgden.
         Werden de wolven gevoerd, iets wat normaal gesproken om half vier diende te gebeuren maar wat meestal wat vertraging opliep - zodat hij er toch vaak getuige van kon zijn - dan werd deze ene wolvin, zodra ze ook maar bij het vlees in de buurt kwam, door de andere wolven op zeer hardvochtige wijze verjaagd. De dieren deinsden er niet voor terug hun soortgenoot achterna te zitten totdat deze zich trillend onder een overhellende rots had teruggetrokken en daar plat op de grond bleef liggen. Na een tijdje deed de honger haar toch weer overeind komen en een paar schuchtere, sluipende stappen in de richting van het vlees zetten. Maar altijd merkte de leider dit op en joeg haar weer terug naar haar schuilplaats.
         Het dier zat onder de wonden. Aan sommige kleefde nog vers bloed. Het brak zijn hart deze rangorde zo extreem doorgevoerd te zien. Automatisch ging zijn sympathie naar het zwakke dier uit, dat zich alleen met restjes vlees in leven hield, snel en steels opgepeuzeld als de andere dieren met volle magen een dutje deden.
         Weken liep hij rond met het idee een oppasser aan te spreken en te vragen waarom de ongelukkige wolvin niet werd geïsoleerd, waarom ze keer op keer deze vernedering moest ondergaan, waarom de verzorgers haar zo duidelijk fysiek lieten verzwakken terwijl dat niet nodig was. Maar op de een of andere manier kwam hij er niet toe een oppasser te zoeken of aan te spreken. 's Avonds in bed en op weg naar de dierentuin wist hij zijn vragen perfect te formuleren, maar het kwam er nooit van ze te stellen, zelfs niet die keer toen een oppasser vlak naast hem aan het werk was geweest.
         In plaats van iets te ondernemen keek hij dagelijks naar de wolven en in het bijzonder naar zijn wolvin. Haar toestand kwelde hem, het deed hem pijn haar zo deemoedig te zien, het verpestte zijn avonden thuis, maar toch bleef hij gaan en bleef hij kijken.

Op een dag, toen hij bij het hek van het wolvenverblijf aankwam en
zijn wolvin moedeloos, met doffe ogen, in het zand onder de rots zag liggen, besefte hij dat ze de honger, misschien zelfs de dood, had geaccepteerd. Ze deed niet eens meer een poging om in de buurt van het vlees te komen. Opeens wist hij wat hem te doen stond. De grens was bereikt. Hij was niet bij machte het lijden van zijn wolvin nog langer aan te zien.
         Wat zenuwachtig omdat hij iets hoogst ongewoons ging doen, verliet hij de dierentuin en haastte zich naar de dichtstbijzijnde slager, waar hij een groot stuk vlees kocht dat hij in grove stukken liet hakken. Daarna spoedde hij zich terug naar de wolven. Het meisje met de zilveren oorbellen keek hem wat bevreemd aan, alsof ze niet meer zeker wist of ze hem net ook naar binnen had zien gaan, maar ze zei niets.
         Terwijl de groep nog bezig was het door de oppasser verstrekte vlees naar binnen te werken, deed hij het plastic zakje van de slager open en mikte het kleinste brokje door de tralies naar zijn wolvin. Het landde twintig centimeter naast haar neus op de grond. Verschrikt sprong ze op, daarbij een angstig, piepend geluid voortbrengend, en rende een paar meter van haar beschutte, veilige plekje weg.
         Hij voelde de tranen in zijn ogen springen. Nu had ook hij, juist hij die het zo goed met de wolvin voorhad, haar bang gemaakt en haar verjaagd. Misschien had hij haar zelfs haar gevoel van veiligheid ontnomen. Het deed hem pijn de schrik in haar ogen te zien.
         Na een tijdje, nadat het dier besluiteloos had afgewacht of het opnieuw zou worden bekogeld, werd ze rustiger. Er gebeurde niets. Schichtig nam ze weer plaats op haar half verscholen plekje.
         Hij probeerde het opnieuw. Ditmaal gooide hij niet lukraak een stuk vlees naar het dier, maar wachtte hij tot hij haar aandacht had. Hij probeerde nu ook niet meer het stuk vlees vlak voor haar snuit te gooien, maar mikte op een punt zo’n anderhalf tot twee meter vóór haar, zodat een schrikreactie uitbleef.
         De wolvin hief met een ruk haar kop op, wilde opspringen, maar het vlees was al met een zachte plof in het zand beland. Toen, na een paar doodstille seconden, bewogen haar neusvleugels. Instinct en honger deden haar opstaan en aarzelend een stap in de richting van het vlees zetten. Geen van de andere wolven besteedde er aandacht aan, zelfs niet toen ze vlak voor het vlees stond. Ze schrokte het naar binnen. Het was maar een klein stukje, maar ze had het ongestoord kunnen opeten. Haar kop opheffend bleef ze staan op de plaats waar het wonder had plaatsgevonden.
         Zijn hart jubelde. Hij gooide nog een stukje, opnieuw anderhalve meter voor haar, ervoor zorgend dat het vlees geen hoge boog door de lucht maakte maar vlak over de grond naar haar toe zeilde, omdat hij dacht dat dat minder bedreigend zou zijn.
         Vrijwel ogenblikkelijk liep ze eropaf.
         Met de overige stukken vlees ging het net zo. Zijn wolvin was nu heel dichtbij. Alleen het lage hekje, de vijftig centimeter zand en de tralies scheidden hem nog van het dier. Wat hij nu moest doen, wist hij niet. Het vlees was op. Het was de wolvin die zich plotseling omdraaide en terugrende naar haar plekje onder de rots.
         De daaropvolgende dagen kwam hij steeds met een voorraadje vlees. Hadden de kosten hem nog doen afzien van de aanschaf van een hond, nu gaf hij grif geld uit bij de slager zonder zich daar ook maar een moment zorgen over te maken. Tot zijn verbazing duurde het maar drie dagen voordat de wolvin hem herkende. Ze kwam niet naar hem toen, maar hief haar kop op wanneer hij voor het verblijf bleef staan en wachtte af waar het eerste stukje vlees zou neerkomen. Hij wachtte altijd tot de andere wolven hun aandacht op iets anders hadden gericht. Soms waren ze zelf aan het eten, soms sliepen ze, dan weer werden ze in beslag genomen door een nerveus heen en weer lopen waarvan hij de bedoeling, zo die er al was, niet kon doorgronden.
Zijn wolvin maakte nooit deel uit van de groep, waardoor hij haar makkelijk kon benaderen.
         Zestien dagen duurde het voordat ze uit zichzelf naar hem toekwam. Hij had het niet meer verwacht omdat inmiddels dat ritueel rond de opgeheven, afwachtende kop was ontstaan, maar die zestiende dag kwam ze, zodra ze hem in het oog kreeg, op een drafje naar hem toe en bleef pal achter de tralies op haar vlees wachten.
         Haar toenadering trof hem diep. Het dier was een levend wezen dat hem nodig had en dat liet blijken. Geen hond, maar een wolvin die wist dat hij het goed met haar voorhad. Tot zijn verbazing werd niet alleen zijn ziel erdoor geroerd, maar voelde hij er ook de uitwerking van op zijn geslacht. Plotseling stond hij daar met een erectie.
         Sneller dan anders gooide hij het vlees door de tralies naar het dier en spoedde zich vervolgens, nog steeds in staat van opwinding, naar huis, verbaasd dat het gevoel aanhield, verbaasder nog dat zijn opwinding zelfs bleef stijgen.
         Thuisgekomen masturbeerde hij snel en heftig. Zijn fantasie gold geen seks met dieren, maar concentreerde zich op het begin van iets nieuws. Er kwam nu een fase in zijn leven waarin hij nodig was. Een fase waarin er een levend wezen afhankelijk van hem was. Voor het eerst in zijn leven bezat hij werkelijk macht, en dan nog de hoogste macht ook, de macht om te beslissen tussen leven en dood.

De volgende dag kreeg hij al bij binnenkomst in de dierentuin een flinke erectie. Hij liep het aquarium binnen om het weerzien met de wolvin wat uit te stellen, om nog wat langer van het kloppende verlangen in zijn geslacht te genieten. Maar de vissen hadden hem niets te bieden. Net televisies waren het, de aquaria met hun bewegende plaatjes, met die vissen die helemaal opgingen in hun eigen wereld en geen weet leken te hebben van de bezoekers. De saaiheid van de vissen werkte ontnuchterend. Wat hij nodig had, was zijn wolvin.
         Hij rende bijna naar haar verblijf. Na goed om zich heen te hebben gekeken of er iemand in de buurt was, stapte hij snel over het enkelhoge hekje dat bezoekers bij de tralies vandaan moest houden. De wolvin kwam eraan gerend. Haar soortgenoten waren in de andere hoek van het zanderige verblijf en besteedden geen aandacht aan haar. Hij haalde het vlees te voorschijn en drukte ondertussen zijn onderlichaam met de volle erectie tegen een spijl.
         In de weken die volgden werd dit het spel dat hem opwond.
Hij vond het heerlijk tegen de tralies op te rijden terwijl hij zijn wolvin voerde en haar het voedsel naar binnen zag schrokken.
Hij kon haar scherpe lucht ruiken, en als hij wilde zou hij haar kunnen aanraken. Hij kon haar eetgeluiden horen en soms fantaseerde hij over haar tong die hem een dankbare lik gaf. Ritmisch duwde hij zijn penis tegen een spijl. Zodra ze uitgegeten was, deed hij snel een paar passen naar achteren, over het hekje, zodat hij weer als een normale bezoeker op het grindpad stond. Hij hoopte op een dag tegen de tralies klaar te kunnen komen. Het was hem nog niet gelukt. Een paar keer was hij er heel dichtbij geweest, maar een regel die hij voor zichzelf had opgesteld maakte dat hij zich terug moest trekken zodra de wolvin klaar was met eten. Langer doorgaan met zijn penis tegen de tralies zou vals spelen betekenen. Wanneer hij klaar zou komen, moest het eerlijk gebeuren. Waarschijnlijk zou hij, om dat punt te bereiken, grotere hoeveelheden vlees moeten meenemen, zodat hij de wolvin langer bezig kon houden, maar hij was er nog niet uit of dat ook onder het kopje vals spelen viel of niet. Zolang hij daarover nog geen besluit had genomen, moest hij het met de weinige tijd doen die hij nu had.
Als hij al tijd had, want soms kwam er niets van het opwindende ritueel. Regelmatig waren er mensen - oppassers, tuinlieden of bezoekers - en dan durfde hij niets te doen, behalve even snel voeren wanneer er niemand keek. De meeste kans maakte hij op regenachtige dagen, wanneer de schoolklassen al vroeg waren vertrokken en de overige bezoekers de beschutting van het reptielenhuis, de tropische kas of het restaurant hadden opgezocht.

Op een van die regenachtige dagen in oktober, toen de plotseling ingevallen kou en een heftige regenbui bijna alle bezoekers hadden verdreven, werd hij opeens overvallen door de drang die dag verder te gaan dan anders. Een ongekende opwinding maakte zich van hem meester. Dat hij daar niet eerder aan had gedacht! Vandaag zou hij klaarkomen. Niet omdat hij meer vlees bij zich had - dat viel, zo had hij al drie weken geleden besloten, wel degelijk onder vals spelen - maar omdat hij vandaag zijn geslacht zou ontbloten, waardoor het gevoeliger was.
         De wolvin kwam hard aanrennen. Het miezerde nu nog slechts, maar aan het water dat uit haar vacht droop, kon hij zien dat de andere wolven haar niet hadden toegestaan samen met hen bescherming tegen de stortbui te zoeken. Hij stapte over het hekje en haalde het plastic zakje van de slager uit de zak van zijn regenjas. Daarna drukte hij niet zoals anders zijn onderbuik tegen en spijl, maar opende zijn broek, haalde zijn geslachtsdeel te voorschijn en perste zijn inmiddels enorme lid tegen een koude natte tralie. Het voelde goddelijk. In extase gooide hij de wolvin het vlees toe. Ze schrokte het op en terwijl hij van de geur, het geluid en de aanblik genoot, werd hij overspoeld door golven van seksueel genot. Hij wilde dat dit moment eeuwig zou duren. Een regendruppel liep langs zijn penis omlaag als was het een liefkozende, prikkelende tong. Twee seconden later viel er ook aan de andere kant van zijn penis een druppel die een sliertende tocht omlaag begon. Hij kreunde. Zijn heupen maakten een stootbeweging, waarbij zijn penis tussen twee natte, glibberige tralies door naar voren schoot.
         De wolvin moest het verkeerd hebben begrepen, moest gedacht hebben dat er een nieuw stuk vlees in haar richting werd geworpen, want nog geen seconde later was hij ontmand.
         Hij zag dat de wolvin moeite had met de grootte van zijn geslacht, een paar keer moest kauwen, omdat de stukken vlees die hij haar in de regel gaf veel kleiner waren dan wat ze nu at. Later herinnerde hij zich nog precies dat ene detail: de wolvin die moeite had dat grote stuk vlees in één keer te verslinden. Niet het bloed dat overal moest zijn geweest, niet de pijn die hij moest hebben gevoeld. Hij had op het punt gestaan klaar te komen, en had ontzet naar de wolvin gestaard die dit nu voorgoede onmogelijk maakte.

         Jaren later kon hij zich de kauwbewegingen van het dier nog precies voor de geest halen. Wat er daarna gebeurde was uit zijn herinnering verdwenen. Had hij geschreeuwd? Was hij flauwgevallen? Hoe was hij van de dierentuin in het ziekenhuis terecht gekomen? Had hij, om de ergste schande te vermijden, zijn broek nog dichtgedaan voordat hij naar de uitgang was gestrompeld en om hulp had gevraagd? Of was hij ter plekke ineen gezonken en opgehaald door een ambulance die zich na een verontrustend telefoontje naar de plaats des onheils had gespoed? Hij wist niets meer en had er ook niet naar durven vragen toen hij weer bij bewustzijn was gekomen en merkte dat hij werd klaargemaakt voor een spoedoperatie. Er viel niets meer aan te zetten, maar de chirurg zou proberen hem zo te opereren dat hij nog normaal zou kunnen plassen.
         Het mocht niet baten. De rest van zijn leven zou hij met een katheter moeten rondlopen. Zijn enige triomf school in de politieondervraging. De zaak werd hoog opgenomen en de veiligheid van dierentuinen werd ter discussie gesteld. Het dierentuinpersoneel vroeg hem, via de politie, om een zo volledig mogelijke beschrijving van de wolf die dit op zijn geweten had. Er werd hem toegezegd dat de wolf ogenblikkelijk afgemaakt zou worden. Toen er een politieagent met een opschrijfboekje bij zijn bed zat om het signalement van het dier te noteren, gaf hij een nauwkeurige beschrijving van de leider van de groep. De grote wolf die zijn wolvin had verstoten.

Gepubliceerd in de bundel Zin.
Amsterdam, uitgeverij Maarten Muntinga, ISBN 9041702113.
Blz. 135 - 145

 

Fictie:

>

boeken

>

korte verhalen

Non-fictie:

>

journalistiek werk

Beeldverhalen:

>

foto's en collages